Ga naar inhoud

Column Bregje Hofstede: Knuffel

bregje
leestijd 2 minuten
Column 25 februari 2021
Mijn kindje heeft het gezicht van haar verzorgsters op de crèche nog nooit gezien. Ze dragen permanent maskers. Vanwege corona moet ik de baby bij de deur afgeven, en wanneer ik haar ophaal, krijg ik haar knuffeltje mee met het verzoek dat te wassen vóór ze weer komt. Alles voor de hygiëne.

De verplichte wasbeurt is er pas sinds kort. Toen ik mijn kind voor het eerst naar de opvang bracht, vroegen de crèchemedewerkers me juist om haar een knuffel mee te geven die naar mij rook.

Ik sliep een paar nachten met een pluchen octopus in mijn pyjama, en die gaf ik haar mee. Als ze huilt, strijken de crèche-mevrouwen haar met de octopus over de wang, en bewieroken haar met nestgeur.

Sinds de octopus om de dag gewassen wordt, taalt mijn dochter niet meer naar het ding. Hygiëne en geborgenheid gaan slecht samen.

Ik herinner me zelf nog wel hoe erg ik het vond als mijn eigen knuffel – een wasbeer – in de machine moest, niet alleen omdat ik bang was dat hij zou verdrinken in het sop, maar ook omdat hij achteraf stonk naar frisse bloemetjes.

Het was juist de stoffige, zoete geur van ongewassen knuffel die maakte dat de wasbeer bij mij hoorde, en dat hij, waar ik ook was, ‘thuis’ meebracht.

Een ding dat de geborgenheid van thuis bij zich draagt, heet een transitional object. Die term komt van de beroemde kinderarts Donald Winnicott. Hij beschreef hoe een knuffel of dekentje voor jonge kinderen kan dienen als het ‘verlengstuk’ van hun ouder of verzorger.

Het transitional object helpt om de transitie te maken van de geborgenheid van moeders schoot naar de buitenwereld. Het is draagbare troost.

Corona maakt alle transitie verdacht – met name knuffels en knuffelen. Het is nog een geluk dat kleine kinderen het virus nauwelijks overbrengen. Zo kan mijn meisje tenminste op schoot bij vrienden, ouders, grootouders. Ik wil dat ze went aan aanraking en straks niet schrikt van de fysieke nabijheid van anderen.

Bovendien kan ik op deze manier een kleine afgezant van mezelf sturen om mijn dierbaren in mijn plaats te knuffelen. Een afgezant die daar bovendien voor gemaakt lijkt, blozend en rond als ze is. Elke gedachte aan ziekte vermorzelt ze met haar blakende toet en imposant geplooide sumo-beentjes.

Met name haar oma geniet van deze weelde. Als alleenstaande heeft ze sinds het begin van de pandemie al niemand meer aangeraakt. Behalve dus dit kindje. ‘Wat ruikt ze lekker,’ zucht ze.

‘En ze is zacht, zo zacht als, als …’ Ze zoekt naar woorden maar vindt die niet. Gepoederde zuigelingenhuid is het summum. ‘Als een babyhuidje,’ besluit ze, en drukt haar tegen zich aan. Een stukje draagbare troost.

Meer lezen over dit thema?
^