Hulpeloze baby’s veranderen razendsnel in wilskrachtige peuters en een paar jaar later zitten diezelfde peuters op de basisschool en kunnen ze al op hun beurt wachten in het kringgesprek, zelfstandig aan een taak werken en een conflict met een klasgenootje oplossen.
‘Kinderen opvoeden mag best makkelijk zijn’
Ouders werken te hard aan de toekomst van hun kinderen. Al dat geploeter is zinloos, vindt psycholoo...
Lees verderAls het goed is, zijn kinderen tijdens het opgroeien steeds beter in staat om te voldoen aan eisen uit de omgeving en om toe te werken naar doelen op de lange termijn. De controle die daarvoor nodig is, noemen psychologen zelfregulatie.
Daaronder vallen drie soorten vaardigheden. Allereerst zijn dat emotionele vaardigheden, zoals jezelf kunnen kalmeren en gevoelens herkennen. Ten tweede is een aantal cognitieve vaardigheden belangrijk. Denk aan beslissingen nemen en het sturen van je aandacht.
En als laatste gedragsvaardigheden: het opvolgen van regels, het beheersen van impulsen en het kunnen uitstellen van beloning. Zelfregulatie bestaat dus uit verschillende bouwstenen die niet bij iedereen even snel, maar wel altijd in dezelfde volgorde tot ontwikkeling komen.
Hoe goed deze bouwstenen samen uiteindelijk functioneren, is bepalend voor de schoolprestaties van het kind. Zelfregulatie is hierbij zelfs belangrijker dan het IQ. En eenmaal volwassen is het een belangrijke succesfactor op zowel relationeel gebied als werkgebied.
En dat niet alleen: wie moeite heeft met zelfregulatie heeft een groter risico op psychische problemen, zoals eetstoornissen, depressies, antisociaal gedrag en verslaving. Omdat jong geleerd, oud gedaan hier opgaat, is het aan ouders om hun kinderen met zelfregulerende vaardigheden te laten oefenen.
Hoe? Door ze de ruimte te geven als het kan en bij te springen waar nodig.
Test opvoedstijlen: wat kenmerkt jouw manier van opvoeden?
Deels aangeboren
Net zoals kinderen fysieke groeispurten doormaken, doen hun zelfregulatievaardigheden dat ook. Vooral als ze kleuters en pubers zijn, maken ze daarbij flinke sprongen vooruit.
In die fasen neemt het aantal verbindingsbanen vanuit de prefontale cortex – verantwoordelijk voor de organisatie van complex gedrag – naar andere gebieden in het brein sterk toe. Daardoor krijgen kinderen tijdens die groeifasen meer bewuste controle over hun snelle, emotionele reacties.
Het is belangrijk dat je als ouder ingrijpt op de momenten dat een situatie te veel voor je kind is om zelfstandig aan te kunnen, bijvoorbeeld door een overprikkelde peuter op te tillen en uit een drukke omgeving te halen.
Wanneer het ouders niet goed lukt om hun rol als co-regulators te vervullen – bijvoorbeeld omdat ze zelf veel stress ervaren – kan zich dat vertalen in druk gedrag, huilen en slaapproblemen bij het kind.
‘Er ontstaat een vicieuze cirkel, want de onrust van het kind verhoogt de stress bij de ouders, waardoor zij nog minder goed in staat zijn om het te kalmeren,’ zegt Cecile Gunning, psychotherapeut bij de OuderKind-Lijn.
‘Een kind kan daardoor ADHD-gedrag gaan vertonen zonder dat het hier aanleg voor heeft.’ Maar ook aanleg doet een flinke duit in het zakje. Voor sommige kinderen is het makkelijker om zichzelf te leren reguleren dan voor andere.
Training Positief opvoeden voor puberouders
- Positief contact maken met je kind
- Omgaan met je eigen emoties én die van je kind
- Afspraken maken en grenzen stellen
79,-
Uit recent onderzoek van Sanne Geeraerts aan de Universiteit Utrecht blijkt dat je uit het kijkgedrag van baby’s al een beetje kunt afleiden hoe de zelfregulatie zich zal ontwikkelen. Tien maanden oude baby’s die vaak lang en gefixeerd naar iets kijken met weinig variatie in de fixatieduur, hebben in hun peutertijd vaak al goede zelfregulatievaardigheden.
Door deze individuele verschillen in temperament heeft ieder kind iets anders nodig van zijn ouders. Is je kind van nature druk, opstandig of snel van streek, dan kun je daar flink onzeker en wanhopig van worden.
Neem dan liever een korte time-out zodat je met compassie naar jezelf kunt kijken in plaats van te vervallen in zelfverwijt. Dan lukt het vervolgens ook beter om je daarna in je kind te verplaatsen en te beoordelen wat het nodig heeft.
Keur de sterke emoties van je kind liever niet af, maar reageer er ook niet te heftig op. Geeraerts: ‘Probeer het te helpen zijn eigen emoties te begrijpen: wat voelde je en waarom? En bedenk samen een strategie om met heftige emoties om te gaan, bijvoorbeeld om dan even af te koelen.’
Dat de balans met de jaren steeds meer van begeleiden naar ruimte geven verschuift, is logisch. Toch blijf je als ouder ook belangrijk als je kind al een twintiger is. Alleen dan wel in een andere rol.
0-2 jaar
Op deze leeftijd is het aandeel van ouders in de regulatie van zowel de emoties en cognities, als het gedrag van hun kind maximaal. Baby’s kunnen om zichzelf tot rust te brengen immers niets anders doen dan wegkijken of op hun duim zuigen.
Ze hebben daarom behoefte aan sensitieve ouders die hun signalen snel opmerken en eraan tegemoetkomen. Kinderen internaliseren de steun die ze van hun ouders ontvangen en leren zo om zichzelf te kalmeren.
In de peutertijd gaat het geweten zich ontwikkelen en kun je uitleggen wat wel en niet mag. Dat vraagt volgens Gunning veel geduld: steeds opnieuw rustig grenzen aangeven (nee, je mag niet met de afstandsbediening spelen), is het beste.
Boos worden en straffen werkt in deze fase averechts voor de gewetensontwikkeling. Een peuter kan zich nog niet inhouden zonder toezicht en zal zijn fout proberen te ontkennen.
3-5 jaar
Tussen het 3e en 5e levensjaar gaat het ineens hard. Kinderen krijgen zelfbesef en kunnen zich in anderen verplaatsen.
Vanaf dat moment begrijpen kinderen de regel dat ze geen speelgoed mogen afpakken ook echt: ze vinden het zelf immers ook niet leuk als een ander kind dat bij hen doet.
De belangrijkste opgave voor ouders in deze fase is om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de groeiende behoefte aan zelfstandigheid van het kind. Een legokasteel bouwen gaat een stuk sneller als je het voortouw neemt, maar het zelfvertrouwen van je kind groeit harder als je het zelf laat experimenteren.
Geeraerts: ‘Geef je kind de ruimte en spring vooral bij als iets niet lukt.’
Het kan verleidelijk zijn om je eigen wil te veel op te dringen en soms gebeurt dat onbewust. Bijvoorbeeld omdat je het prettiger vindt als je kind een puzzel maakt in plaats van de kamer vol te bouwen met lego.
Probeer dat zo min mogelijk te doen en goed op de signalen van je kind te letten, adviseert Geeraerts in haar promotieonderzoek.
Kinderen van ouders die zich niet opdringerig opstellen, blijken zich namelijk iets gunstiger te ontwikkelen als het om zelfregulatie gaat. Zo zijn ze beter in het weerstaan van verleidingen en stoppen eerder met een activiteit wanneer dat wordt gevraagd.
6-10 jaar
Tussen het 6e en 10e levensjaar groeien de zelfregulerende vaardigheden van kinderen gestaag door.
In eerste instantie hebben ze het daarbij nog nodig om tegen zichzelf te praten. Daarna kunnen ze zichzelf steeds meer via hun gedachten sturen. Hun reflectievermogen neemt toe en daarmee ook hun zelfbewustzijn.
Aan ouders de taak om dit prille zelfinzicht te bevorderen. Kinderen kunnen hun gedrag immers pas veranderen als ze een beetje zicht hebben op wat er wel en niet goed gaat.
‘Leer kinderen dat het handig is om zichzelf te bevragen,’ adviseert hoogleraar neuropsychologie Jelle Jolles, die al ruim dertig jaar onderzoek doet naar zelfregulatie.
‘Een kind kan dan opmerken: hé, ik ben met mijn autootjes aan het spelen, maar eigenlijk was ik bezig om mijn sporttas in te pakken. Mijn schoenen heb ik al gepakt. Wat heb ik nog meer nodig? Mijn sportbroek, die ligt in de kast, en sokken…’
Ook een simpel zinnetje als ‘Stop, denk, doe’ kan kinderen helpen om betere keuzes te maken, of gebruik een metafoor. Jolles: ‘Ouders kunnen hun 10-jarige prima uitleggen dat hij net als een automobilist af en toe op de rem moet trappen.’
11-16 jaar
Aan het begin van de adolescentie maken de zelfregulerende vaardigheden een tweede groeispurt door. Kinderen worden steeds beter in het monitoren van hun eigen gedrag, omgaan met stress en het indelen van hun tijd.
In zijn boek Leer je kind kennen laat Jolles zien hoe de rol van ouders daardoor opnieuw van inhoud verandert. In vergelijking met de vorige fase fungeer je als ouder nu minder als manager en meer als coach en mentor.
Bij storend gedrag is het slim om je kind een spiegel voor te houden. Stel dat het graag aan het woord is en veel dingen over zichzelf vertelt. Die op zich positieve eigenschap wordt storend als je kind steeds probeert de aandacht naar zichzelf te verleggen als een ander een keertje in het middelpunt staat.
Je kunt dat gedrag kort benoemen en het effect op anderen uitleggen – niet op een verwijtende, maar op een neutrale toon. Zo raakt je kind eerder vanuit zichzelf gemotiveerd om iets te veranderen en dat geeft de meeste kans op succes.
Omdat het jongerenbrein heel sterk reageert op nieuwe prikkels en ultragevoelig is voor leeftijdgenoten, zijn jongeren geneigd om bij sociale druk grote risico’s te nemen en te experimenteren, zonder dat ze alle consequenties kunnen overzien. Het werkt dan het best om objectieve informatie te geven en te vertellen over je eigen ervaringen, bijvoorbeeld over hoe je zelf een keer vreselijk misselijk werd van een joint.
Jolles: ‘Ook al vinden jongeren hun ouders ouderwets, ze hebben echt nog wel veel invloed.’ Met deze aanpak stimuleer je kinderen na te denken over wat ze zelf willen, los van wat vrienden allemaal doen. En uiteraard kun je in deze fase ook nog altijd heldere grenzen stellen en dingen gewoonweg verbieden.
17-25 jaar
In deze fase fungeren ouders meer als adviseur. Dat is nog steeds een actieve rol, maar wel minder sturend dan ouders tot nu toe gewend waren.
Sommige ouders hebben veel moeite met deze overgang naar een gelijkwaardige relatie: denk aan de officier van justitie uit serie Oog appels die haar dochter op het eind van de middelbare school nog steeds commandeert.
Bedenk dat het nu je taak is om de eigen verantwoordelijkheid van je kind te benadrukken en hooguit een goede sparringpartner te zijn.