Dat de vloer waarop ik lig erg koud is, is de eerste gedachte die ik weer bewust registreer. Al snel gevolgd door de realisatie dat als ik hier op de koude vloer lig, er iets mis is.

Bevrijd jezelf van oude pijn
Training

Bevrijd jezelf van oude pijn

  • Ontdek hoe oude ervaringen nu nog meespelen in je keuzes en gedrag
  • Verwerk je mentale pijn met bewezen effectieve technieken
  • Ervaar meer innerlijke rust, zelfvertrouwen en vrijheid
Bekijk de training
Nu maar
69,-

Ik draai mijn hoofd langzaam naar links en zie de kapotgescheurde kartonnen doos die ik zo-even nog de trap afdroeg. Om me heen liggen honderden flyers voor de lezingenreeks over de geschiedenis van het lichaam die ik organiseer.

Bodies staat er met zwierige letters op zwart glanzend papier geschreven. Bodies bodies bodies overal om me heen.Het gebouw is op dit uur verlaten. Waarom moest ik ook nog snel die flyers op kantoor afzetten? Had dat morgen bij daglicht gedaan, verwijt ik mezelf, had je collega het laten doen.

‘Hallo?’ roep ik voorzichtig omdat ‘Help!’ te dramatisch klinkt. Geen antwoord. ‘Help!’ probeer ik dan toch. Het klinkt zo belachelijk. En dan nog een keertje, luider nu: ‘Heeelp!’ Als tienermeisje kreeg ik ooit van iemand het twijfelachtige advies dat wanneer je aangevallen wordt, je nooit om hulp moet schreeuwen. Zo voelen mensen zich niet aangesproken.

Nee, beter dat je ‘brand’ roept, daar zou men wél op afkomen. ‘Brand!’ roep ik er voor de zekerheid achteraan. Maar als er niemand is om je te horen, maakt je woordkeuze weinig verschil. Eindelijk durf ik naar beneden kijken, naar de creatieve bocht waarin mijn linkerbeen zich gewrongen heeft.

Gek genoeg doet het niet eens zo’n pijn, alleen mijn onophoudelijke rillen verraadt een lijf dat aan gruzelementen ligt. Mijn oog valt op de verraderlijk steile trap die ik weer op moet als ik hier weg wil. Al meer dan twee jaar klaag ik dat het niet kan dat de enige route naar mijn kantoor zo ontoegankelijk is.

Ik tast naar mijn telefoon. Er loopt een barst over het scherm, maar hij werkt nog. Wie moet ik bellen? De conciërge? Naar het schijnt duurt het vaak meer dan een uur voor die man opdaagt. Het noodnummer? Ook dat voelt té dramatisch.

Mijn lief? Ja, ik wil nu het liefst mijn lief aan mijn zij. Meteen verschijnt een tragikomisch tafereel voor mijn geestesoog: ik onder aan de trap met een gebroken been en mijn lief bovenaan de trap in zijn rolstoel.

‘Ik klim wel naar jou!’, roep ik hem toe. ‘Niets van!’ roept hij terug. ‘Veel te gevaarlijk. Ik kom naar jou geklommen!’ Onze lichamen zijn niet gemaakt voor trappen of misschien zijn trappen wel niet gemaakt voor ons.

Het is ook een verdomd gevaarlijk ding. Volgens het CBS sterven er negentien Nederlanders per dag door een val, en de trap staat hoog op het lijstje met boosdoeners. Negentien.

Ik steek de telefoon weer in mijn jaszak en doe wat mijn lief me ten stelligste zou verbieden om het vervolgens zelf te proberen: ik negeer de gevaren en begin aan de klim. Op één hand en één knie.

Met deze column als getuige van de niet al te noodlottige afloop.